Roeivereniging Iris, de roeivereniging van de bollenstreek
Tilinstructies zoals opgesteld door Jan Roemeling Frima
1: Algemeen
Om te beginnen geldt de (verplichte!) regel dat een boot altijd naar buiten wordt gebracht met 1 persoon meer dan de bemanning.
Een skiff til je dus altijd met 2 personen, een gestuurde 4 (4 roeiers + stuurman) altijd met 6 personen.
Overigens is het een goede gewoonte binnen de roeiwereld dat je niet om hulp hoeft te vragen, maar dat andere aanwezigen hun hulp aanbieden. Iemand die dat niet doet moet zich schamen.
Verder worden de commando’s, bij gestuurde boten, uitsluitend en alleen door de stuur gegeven. Alle andere betrokkenen houden dus hun mond stijf dicht, tenzij er een noodsituatie ontstaat welke aan de stuur moet worden doorgegeven.
Dus de roeiers tillen, en de stuur vertelt wat er moet worden gedaan.
Bij ongestuurde boten worden de commando’s door de Boeg gegeven, met dezelfde opmerking.
2: Glad materiaal
Wanneer de boot in de loods op zijn plek ligt wordt het naar buiten brengen voorbereid met het naar buiten schuiven van de sliders, gevolgd door het volgende commando:
‘Handen aan de boorden...’:
De roeiers stellen zich bij de boot op, ieder bij zijn eigen roeiplaats.
Als de boot op of onder heuphoogte ligt geeft de stuurman de volgende commando’s:
‘Overpakken...’.
Ieder pakt met een hand het dichtstbijzijnde boord en slaat de andere arm over de
boot heen en pakt zo ook het andere boord vast.
‘Tillen gelijk.. Nú’:
(Let op!, pas bij Nú wordt er getild. Nooit daarvoor.)
De boot wordt van de stelling genomen en iedereen stapt met het schip in het gangpad en let op de huid en de dollen. De boot mag nooit over de stelling geschoven worden, tenzij daar een inrichting voor is (karretjes).
‘Bakboord/stuurboord onderdoor...’:
Of, bij scull geriggerde boten:
1 en 3 onderdoor (of 2 en 4 bvb), dus om en om.
Bij boten voor boordroeien dient iedereen tegenover zijn rigger te komen, bij boten voor het scullen om beurten aan het andere boord. De roeiers van het ene boord kruipen achtereenvolgens onder de boot door naar het andere (hun eigen) boord.
Iedereen pakt nu vervolgens het boord met twee handen vast en de boot kan naar buiten worden gedragen.
Als de boot op een kar of op de grond ligt wordt deze eerst naar het midden van het gangpad gereden, waarna de roeiers zich aan weerszijde van het schip tegenover hun rigger opstellen. Het commando is:
‘Tillen gelijk...Nú!’
Ligt de boot in de stelling boven heuphoogte, dan grijpt iedere roeier met de ene
hand het boord aan de gangpadzijde en onderlangs met de andere hand het andere.
Dit doen ze terwijl ze in de looprichting van de boot kijken (dus naar de deur).
Op het commando
‘Tillen gelijk...Nú!’
wordt de boot opgetild en voorzichtig naar het gangpad gebracht (niet schuiven). De roeiers van het ene boord stappen mee, die van het andere boord ‘duiken’, zodra de boot vrij is van de stelling, er in één keer onderdoor.
Een ieder staat aldus op zijn eigen plaats, de boot kan hierna ín de handen’ de loods uit worden gedragen.
Ligt de boot in de stelling érg hoog, dan geschiedt als boven maar wordt de boot in het gangpad hóóg gehouden. De boot kan op één schouder, boven de hoofden, of in de handen naar buiten worden gedragen. Daarvoor gelden de volgende commando’s:
‘Rechter-/linkerschouder...Nú’.
De boot, die boven de hoofden is, wordt schuin over één schouder genomen. De roeiers staan onder de boot, de handen nog aan twee boorden, één arm gestrekt, de ander gebogen. Het commando dat volgt is
‘Op de schouders...Nú’.
Íedere roeier gaat tegenover zijn rigger staan en houdt de boot op schouderhoogte met beide handen aan één boord.
Het commando
‘In de handen... nú’
geeft aan dat de boot tussen de roeiers in, met de armen langs het lichaam, in de handen, kan worden gedragen.
Bij de waterkant (op het vlot) aangekomen, volgt:
‘Overslagen los’.
Elke roeier maakt, nog steeds met één hand de boot tillend, met zijn andere hand de overslag(en) van zijn eigen dol(len) los.
‘Boven de hoofden... hóóg’:
De boot wordt boven de hoofden getild en alle roeiers zoeken een bint om de boot aan vast te houden. (Nooit aan diagonalen, lopers of voetenborden!).
Bij minder sterke of onervaren roeiers is het soms aan te raden de boot niet ‘boven de hoofden’ te doen, maar in de handen te draaien en daarna de roeiers aan de waterkant onder de boot door te laten gaan.
Hierna laat men de boot zakken, waarbij dus alle roeiers aan de landzijde staan en de boot voor de buiken wordt getild.
Commando:
‘Voor de buiken... en ver weg zetten’:
De boot, die wordt vastgehouden met een hand aan de bint en met een hand op het dichtst bij de roeier komende boord, kantelt langzaam voor de buiken.
Alle roeiers staan dus aan één kant, de landzijde, van het schip dat met de kiel omlaag getild wordt.
Hierna volgt:
‘Voeten aan de rand’:
De roeiers gaan voorzichtig naar voren en zetten 1 voet tot net over de rand van het vlot.
De boot wordt nu zachtjes door alle roeiers gelijktijdig rechtstandig in het water gezet. Met één hand in de boot aan een bint en de ander op het boord kan het schip recht worden gehouden, zodat de huid en het vinnetje nimmer de rand van het vlot behoeven te raken.
De boot ligt nu in het water. De daarbij horende instructies vind je in “Stuurinstructies”.
3: C-Materiaal
C-materiaal kan ondersteboven (kiel naar boven) of rechtop (Kiel naar beneden) liggen. Ondersteboven kan in de stelling of op een kar. Rechtop is altijd op een kar of in schragen.
Situatie 1: In de stelling.
De stuur geeft het commando:
Handen aan de boorden!
Gevolgd door:
Tillen gelijk ….Nú!
Bij “Nú” wordt de boot opgetild en langzaam uit de stelling gehaald, waarbij er voor wordt gezorgd dat deze recht blijft liggen.
Zodra het mogelijk is duiken de tillers, om-en-om, onder de boot door, zodat deze nu “in de handen” ligt, en er evenveel tillers aan bakboord als aan stuurboord zijn.
De boot wordt nu in de handen, dus nog steeds ondersteboven, naar buiten gedragen.
Eenmaal buiten geeft de stuur het commando:
Draaien met kiel naar … Nú!
Daarbij wordt aangegeven in welke richting de kiel wordt gedraaid, dus naar de huizen (aan de overkant) of naar de loods. Pas bij Nú wordt er daadwerkelijk gedraaid!
Hierna volgt het commando:
Overslagen open!
De roeiers maken nu de overslagen open.
De boot wordt vervolgens op zijn kiel, over het rolletje, langzaam het water ingeleid.
Hierbij zorgen de roeiers er voor dat de boot volstrekt horizontaal blijft! Valt deze over een boord dan kan dit de huid ernstig beschadigen.
De boot ligt nu in het water. De daarbij horende instructies vind je in “Stuurinstructies”.
Situatie 2: Op een kar of schraag.
Om te beginnen wordt de boot, op de kar, langzaam en voorzichtig naar het midden van het
gangpad geleid.
De roeiers/tillers gaan nu aan weerszijden van de boot staan, en zorgen voor een evenredige verdeling.
Vervolgens geeft de stuur het commando:
Handen aan de boorden!
Gevolgd door:
Tillen gelijk … Nú!
De boot wordt nu rustig naar buiten getild.
Ligt deze ondersteboven dan wordt deze nu pas (dus buiten) gedraaid met het commando:
Draaien met kiel naar … Nú!
Daarbij wordt aangegeven in welke richting de kiel wordt gedraaid, dus naar de huizen (aan de overkant) of naar de loods.
Pas bij Nú wordt er daadwerkelijk gedraaid!
Voordat de boot het water in wordt geleidt geeft de stuur het commando:
Overslagen open!
De roeiers maken nu de overslagen open.
De boot wordt vervolgens op zijn kiel, over het rolletje, langzaam het water ingeleid.
Hierbij zorgen de roeiers er voor dat de boot volstrekt horizontaal blijft. Valt deze over een boord dan kan dit de huid ernstig beschadigen.
De boot ligt nu in het water. De daarbij horende instructies vind je in “Stuurinstructies”.
Veel succes en een veilige en behouden vaart.
Jan Roemeling Frima